e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hushoven

Overzicht

Gevonden: 1999

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afleggen van een dode afleggen: wassen en doodskleed aandoen van een lijk  aaflégke (Hushoven) afleggen III-2-2
afrastering van wei afrastering: āfrastǝreŋ (Hushoven) Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.] I-8
afrikaantje stinkerd: stînkert (Hushoven) Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle III-2-1
afromen aflaten: āflǭtǝ (Hushoven) De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.] I-11
aftrekken, uitwinnen afrollen: āfrǫlǝ (Hushoven), bijeentrekken: bięi̯ntrekǝ (Hushoven) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
afvallen van bladeren ruzelen: ruûzele (Hushoven) afvallen v bladeren enz. III-4-3
afwas afwas: āfwas (Hushoven) het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] III-2-1
afwasborstel siemesop: sī.məsoͅp (Hushoven, ... ), sopsieme: soͅpsī.mə (Hushoven) afwasborstel III-2-1
afwassen wassen: wasə (Hushoven) vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
afwaswater schotelwater: sxōtəlwātər (Hushoven) Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] III-2-1