20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
wassen en doodskleed aandoen van een lijk
aaflégke (L289a Hushoven)
|
afleggen
III-2-2
|
33733 |
afrastering van wei |
afrastering:
āfrastǝreŋ (L289a Hushoven)
|
Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.]
I-8
|
19872 |
afrikaantje |
stinkerd:
stînkert (L289a Hushoven)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle
III-2-1
|
34245 |
afromen |
aflaten:
āflǭtǝ (L289a Hushoven)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
afrollen:
āfrǫlǝ (L289a Hushoven),
bijeentrekken:
bięi̯ntrekǝ (L289a Hushoven)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
24848 |
afvallen van bladeren |
ruzelen:
ruûzele (L289a Hushoven)
|
afvallen v bladeren enz.
III-4-3
|
19701 |
afwas |
afwas:
āfwas (L289a Hushoven)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19429 |
afwasborstel |
siemesop:
sī.məsoͅp (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven),
sopsieme:
soͅpsī.mə (L289a Hushoven)
|
afwasborstel
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
wassen:
wasə (L289a Hushoven)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelwater:
sxōtəlwātər (L289a Hushoven)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|