20159 |
jongen |
jong:
jong (L289a Hushoven),
jông (L289a Hushoven)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vri-jjer (L289a Hushoven),
vriejer (L289a Hushoven)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)] || vrijer
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aanstaonde (L289a Hushoven)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20334 |
jongste kind |
kek:
meestal de lieveling in huis scheldnaam voor kind uit de straot, Kerkstraot te Nederweert
kek (L289a Hushoven),
ook bij vogels
de kek (L289a Hushoven)
|
jongste kind uit het gezin || Wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)]
III-2-2
|
28766 |
jute |
baal:
bāl (L289a Hushoven)
|
Vezelstof, de bastvezels van een soort hennep (Corchorus capsularis) uit Bangla Desh, gesponnen en geweven tot gordijnen, vloerkleden, zakken enz. (Van Dale, pag. 1250). [N 59, 201; monogr.]
II-7
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L289a Hushoven)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
uitsluitend mv.
kaoje (L289a Hushoven),
krapjes:
Uitsluitend verklw.
krepkes (L289a Hushoven)
|
kaantje || kaantjes
III-2-3
|
24676 |
kaardenbol |
kam:
kaam (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
kaardebol
I-7, III-4-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
kattenkaas:
geneeskrachtig
kaatekieës (L289a Hushoven),
patersbroodjes:
mv. malva neglecta
paatersbruuëtjes (L289a Hushoven)
|
kaasjeskruid || klein kaasjeskruid
III-4-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (L289a Hushoven),
stoof:
stūəf (L289a Hushoven),
vuur:
vø̄.r (L289a Hushoven)
|
kachel
III-2-1
|