18051 |
litteken |
litteken:
litteike (L289a Hushoven)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladen:
blāi̯ǝ (L289a Hushoven)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loeët (L289a Hushoven)
|
loot, ent
III-4-3
|
24674 |
lork |
lariks:
lârks (L289a Hushoven)
|
larix
III-4-3
|
33729 |
losse paal met draad |
losse poort:
losǝ port (L289a Hushoven)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
25217 |
luchtx |
lucht:
locht (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
lucht [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
zwegeltje:
zweegelke (L289a Hushoven)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
luî-j (L289a Hushoven)
|
lui
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
leuj (L289a Hushoven),
lui-j (L289a Hushoven)
|
lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
bäöke (L289a Hushoven),
brullen:
brulle (L289a Hushoven),
toeten:
toête (L289a Hushoven),
zumpen:
zûmpe (L289a Hushoven)
|
hard huilen || hevig huilen || luid huilen
III-1-4
|