22338 |
ravotten |
rulsen:
rulse (Q203b Ingber)
|
Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24975 |
rechtop |
ketsrecht:
ketsreg (Q203b Ingber)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25083 |
reeks, rij |
reeks:
reeks (Q203b Ingber),
rij:
riej (Q203b Ingber)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21892 |
rentenieren |
rentenieren:
rintenere (Q203b Ingber)
|
leven van de inkomsten van je goederen of kapitaal [heren, rentenieren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25095 |
repareren |
flikken:
flikken (Q203b Ingber),
oplappen:
oplappen (Q203b Ingber)
|
repareren, opknappen [oplappen, flikken, lameseren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24230 |
restant vogels |
mus:
mø.š (Q203b Ingber)
|
vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
rø.maati.k (Q203b Ingber)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25015 |
ribbel |
ribbel:
ribbel (Q203b Ingber)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21130 |
rijden |
varen:
vare (Q203b Ingber)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
reŋveŋər (Q203b Ingber)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|