33592 |
toekruid, algemeen |
kruid:
WLD
kreuije (Q096b Itteren)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
22547 |
toepen (kaartspel) |
toepen:
toppe (Q096b Itteren)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21438 |
toeslag |
opgeld:
opgeld (Q096b Itteren),
schrijfgeld:
schriefgeld (Q096b Itteren)
|
het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopwageltje:
loap weegelke (Q096b Itteren)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17620 |
tong |
tong:
toeng (Q096b Itteren)
|
tong [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
toenbaank (Q096b Itteren)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29108 |
tornen |
lossnijden:
lossni-jǝ (Q096b Itteren)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
21818 |
traag praten |
zeveren:
zeivere (Q096b Itteren)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetīēd (Q096b Itteren)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22743 |
trekharmonica |
trekmonica:
Nederlandse "e
trékmonica (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|