33507 |
blutsen, van een appel |
blutsen:
WLD
blutsje (Q096b Itteren),
blötsje (Q096b Itteren)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
21864 |
bod |
bod:
bod (Q096b Itteren)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
hand:
hand kaart (Q096b Itteren)
|
Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24569 |
boeket |
boeket:
WLD
bukèt (Q096b Itteren),
struik:
WLD
strŏĕk (Q096b Itteren),
wis:
WLD
wusch (Q096b Itteren)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34105 |
boekpens |
boek:
bōk (Q096b Itteren)
|
De derde maag van de koe, de maag die van binnen vol vliezen zit. [N 28, 82; A 9, 11c]
I-11
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q096b Itteren)
|
Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boer (Q096b Itteren)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
WLD
jasmīēn (Q096b Itteren)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
boerekuul (Q096b Itteren),
bōērekūūL (Q096b Itteren),
kool:
kūūl (Q096b Itteren)
|
[N Q (1966)]boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
21309 |
boerin |
boerin:
de boerin (Q096b Itteren)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|