e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weerlichten weerlichten: wéérlichte (Itteren) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4
weerlichtx weerlicht: weirlich (Itteren, ... ) bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] III-4-4
weersgesteldheid weer: wêr (Itteren, ... ) weer [DC 03 (1934)] III-4-4
wei wei: wē̜i̯ (Itteren), węi̯ (Itteren, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Itteren) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
welbespraakt brutaal persoon vlotte prater: vlotte proater (Itteren) welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1
welig groeiend dijen (omschr.): WLD  deijt (Itteren), gedijen (omschr.): WLD  gedeijt (Itteren), gelps: WLD  gelpsj (Itteren) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
wenkbrauw oogsbrauw: oujsbraoje (Itteren) wenkbrauw [DC 01 (1931)] III-1-1
werk (zn) werk: werk (Itteren) werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1
werkdag werkdag: swerdigse kleijer (Itteren) De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] III-3-1