| 20553 |
boterkussentje |
boterknap:
booterknap (Q096b Itteren)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q096b Itteren),
land:
lant (Q096b Itteren),
veld:
vɛlt (Q096b Itteren)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
WLD
kòp (Q096b Itteren)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bōvelup (Q096b Itteren)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q096b Itteren),
⁄t keent is braaf (Q096b Itteren),
lief:
⁄t keent is leef (Q096b Itteren)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
| 24132 |
braamsluiper |
taats:
taatsj (Q096b Itteren)
|
Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
| 24474 |
braamstruik |
bramelen:
WLD
brómulu (Q096b Itteren),
bramelenstruik:
WLD
brómulusjtrōēk (Q096b Itteren)
|
De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
| 20562 |
brandewijn |
franse:
cognac
fraanse (Q096b Itteren),
jenever:
oude klare
sjeneever (Q096b Itteren)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24306 |
brasem |
brasem:
WLD
briesum (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 21839 |
brasser |
nachtbraker (zn.):
nachbraker (Q096b Itteren)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|