e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afkomst afkomst: aafkoms (Itteren) afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)] III-2-2
afleggen van een dode afleggen: aaflegge (Itteren) een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)] III-2-2
afslaan, van noten slaan: WLD  sjloon (Itteren) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] I-7
aftrekken (met de hand) kruiden: krui̯ǝ (Itteren) Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c] I-5
aftroggelen afzetten: aafzette (Itteren), naaien: nejje (Itteren), stropen: streupe (Itteren) listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)] III-3-1
afvallen van bladeren vallen: vallen (Itteren) afvallen van bladeren [DC 48 (1973)] III-4-3
afzetten afzetten: aafzette (Itteren), stropen: streupe (Itteren, ... ) meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)] || onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)] III-3-1
akker land: lant (Itteren) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
al dansend draaien kokkerellen: kokkerelle (Itteren) Al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
alle kegels in één keer omverwerpen een negen gooien: en neuge goeje (Itteren) Alle kegels in één keer omverwerpen [bossen]. [N 88 (1982)] III-3-2