22812 |
koning in het kaartspel |
koning:
keuning (Q096b Itteren)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
koningin:
kø̄neŋen (Q096b Itteren),
moer:
mōr (Q096b Itteren)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
mompelen:
mompele (Q096b Itteren),
smoezelen:
Van Dale: II. smoezelen, 1. bedekt en zacht praten, smiespelen.
smoezelle (Q096b Itteren)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20584 |
kooksel |
kooksel:
kooksul (Q096b Itteren)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
höt (Q096b Itteren)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
24192 |
koolmees, mees |
bijmees:
biemeis (Q096b Itteren),
keesmeesje:
kiesmeiske (Q096b Itteren)
|
Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21016 |
koolraap |
kolraap:
WLD
kolrabe (Q096b Itteren),
koolraap:
WLD
koelrāàbe (Q096b Itteren),
kūulrabe (Q096b Itteren),
koolrabie:
WLD
kūulrabie (Q096b Itteren)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
21898 |
kooplustig |
koopgek:
koupgek (Q096b Itteren)
|
graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21899 |
kooplustige vrouw |
koopgek:
[zn.?, RK]
koupgek (Q096b Itteren),
royale, een ~:
roijaal (Q096b Itteren)
|
een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21499 |
kooppenning |
godsalder:
WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.
godsalder (Q096b Itteren),
handgeld:
haandgeld (Q096b Itteren)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)]
III-3-1
|