e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koning in het kaartspel koning: keuning (Itteren) En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] III-3-2
koningin koningin: kø̄neŋen (Itteren), moer: mōr (Itteren) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
konkelfoezen (wbd) mompelen: mompele (Itteren), smoezelen: Van Dale: II. smoezelen, 1. bedekt en zacht praten, smiespelen.  smoezelle (Itteren) verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)] III-3-1
kooksel kooksel: kooksul (Itteren) kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)] III-2-3
kool, algemeen: een krop kool hoofd: höt (Itteren) [N Q (1966)] I-7
koolmees, mees bijmees: biemeis (Itteren), keesmeesje: kiesmeiske (Itteren) Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)] III-4-1
koolraap kolraap: WLD  kolrabe (Itteren), koolraap: WLD  koelrāàbe (Itteren), kūulrabe (Itteren), koolrabie: WLD  kūulrabie (Itteren) De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)] I-7
kooplustig koopgek: koupgek (Itteren) graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)] III-3-1
kooplustige vrouw koopgek: [zn.?, RK]  koupgek (Itteren), royale, een ~: roijaal (Itteren) een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)] III-3-1
kooppenning godsalder: WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.  godsalder (Itteren), handgeld: haandgeld (Itteren) het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)] III-3-1