e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middelste kegel koning: keuning (Itteren) De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)] III-3-2
midvoor midvoor: midveur (Itteren) Midvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
mik gaffeltje: geffelke (Itteren) Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)] III-3-2
min, voedster voedster: voedster (Itteren) voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)] III-2-2
minnaar liefste: leeste (Itteren) minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)] III-2-2
modder, slijk drek: drek (Itteren), sladder: sladder (Itteren) modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)] III-4-4
moeder ma: ma (Itteren), moeder: mooder (Itteren, ... ) (moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2
moeite moeite: meujte (Itteren) moeite; hij geeft zich moeite [DC 03] III-1-4
moer moer: moor (Itteren) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras moeras: mǝras (Itteren), zomp: zōmp (Itteren) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8