22478 |
middelste kegel |
koning:
keuning (Q096b Itteren)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22877 |
midvoor |
midvoor:
midveur (Q096b Itteren)
|
Midvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22468 |
mik |
gaffeltje:
geffelke (Q096b Itteren)
|
Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20285 |
min, voedster |
voedster:
voedster (Q096b Itteren)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
liefste:
leeste (Q096b Itteren)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
24929 |
modder, slijk |
drek:
drek (Q096b Itteren),
sladder:
sladder (Q096b Itteren)
|
modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20331 |
moeder |
ma:
ma (Q096b Itteren),
moeder:
mooder (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren,
Q096b Itteren,
Q096b Itteren)
|
(moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
meujte (Q096b Itteren)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q096b Itteren)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
moeras:
mǝras (Q096b Itteren),
zomp:
zōmp (Q096b Itteren)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|