33501 |
notendop |
schaal:
WLD
sjáál (Q096b Itteren),
schelp:
WLD
sjellup (Q096b Itteren),
schulp:
WLD
sjullup (Q096b Itteren)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
veurdemiddig (Q096b Itteren)
|
s morgens) [DC 65 (1990)]
III-4-4
|
24947 |
oever |
boord:
de bad (Q096b Itteren),
kant:
kant (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
oever [DC 02 (1932)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
momentje:
e memeentje (Q096b Itteren),
ogenblikje:
augeblikske (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20547 |
olie |
smout:
smaaijt (Q096b Itteren)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bot (Q096b Itteren),
leich?:
leich (Q096b Itteren)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
boerachtig:
boeretig (Q096b Itteren),
lomp:
loomp (Q096b Itteren),
onbeschoft:
onbeschof (Q096b Itteren)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (Q096b Itteren)
|
wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
boch (Q096b Itteren),
breugel:
breugel (Q096b Itteren)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
WLD
vòt (Q096b Itteren)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|