e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rest in het glas klatsje: klētske (Itteren), klètsku (Itteren) restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] III-2-3
restant vogels duikeend: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  duukeing (Itteren), mus: mösj (Itteren, ... ) mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] || witoogeend [N 83 (1981)] III-4-1
restant zoogdieren das: das (Itteren) das [DC 07 (1939)] III-4-2
richten de mei steken: dǝ męj stēkǝ (Itteren) Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.] II-9
riek, mestriek drietandige riek: dręi̯tɛnegǝ [riek] (Itteren), riek: rēk (Itteren  [(drie of vier)]  ), viertandige riek: vērtɛnegǝ [riek] (Itteren) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
rietvoorn goudruts: WLD  goud rutsj (Itteren) Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)] III-4-2
rijp vormen, rijpen met ijs bedekt: met ies bedèk (Itteren) rijp, rijm [DC 48 (1973)] III-4-4
rijstebrij rijstepap: rieste pap (Itteren) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] III-2-3
ringen, randen verwijderen van peulvruchten ringen: renge (Itteren) [N Q (1966)] I-7
ringmus mus: mösj (Itteren) Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)] III-4-1