20559 |
rest in het glas |
klatsje:
klētske (Q096b Itteren),
klètsku (Q096b Itteren)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24230 |
restant vogels |
duikeend:
witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)
duukeing (Q096b Itteren),
mus:
mösj (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] || witoogeend [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (Q096b Itteren)
|
das [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
29929 |
richten |
de mei steken:
dǝ męj stēkǝ (Q096b Itteren)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.]
II-9
|
32583 |
riek, mestriek |
drietandige riek:
dręi̯tɛnegǝ [riek] (Q096b Itteren),
riek:
rēk (Q096b Itteren
[(drie of vier)]
),
viertandige riek:
vērtɛnegǝ [riek] (Q096b Itteren)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24370 |
rietvoorn |
goudruts:
WLD
goud rutsj (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
met ijs bedekt:
met ies bedèk (Q096b Itteren)
|
rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
rieste pap (Q096b Itteren)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen:
renge (Q096b Itteren)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
24234 |
ringmus |
mus:
mösj (Q096b Itteren)
|
Hoe heet de ringmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|