e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L321a plaats=Ittervoort

Overzicht

Gevonden: 2402
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huilen grijnen: griene (Ittervoort), huilen: hulen (Ittervoort), janken: janke (Ittervoort) het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-2-1
huisjesslak slakkenhuisje: slekkenhuuske (Ittervoort) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus huismus: hoesmös (Ittervoort) huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] III-4-1
huisweide groes: grōs (Ittervoort) I-7
huiszwaluw zwalf: zwelf (Ittervoort), zwèlf (Ittervoort) huiszwaluw || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren schuiveren: sjoevere (Ittervoort, ... ) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] || huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] || huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hulp vragen vragen: vraoge (Ittervoort) iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)] III-3-1
hulst hulst: hölst (Ittervoort) De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)] III-4-3
huppelen huppelen: huppele (Ittervoort) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)] III-1-2
hutselen schommelen: sjommele (Ittervoort) Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)] III-3-2