25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (L321a Ittervoort)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
verknoeien:
verknoeaje (L321a Ittervoort)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
bocht (L321a Ittervoort)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24637 |
ondereinde van de stam |
boks:
boks (L321a Ittervoort)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ongergood (L321a Ittervoort)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
breken:
brę̄kǝ (L321a Ittervoort)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
humme (L321a Ittervoort)
|
onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
ongerrok (L321a Ittervoort)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18315 |
onderrok |
halve onderrok:
halve ongerrok (L321a Ittervoort)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21428 |
onderwijzeres |
meesteres:
meisteres (L321a Ittervoort)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|