24647 |
robinia |
acacia:
acazía (L321a Ittervoort)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
ròchele (L321a Ittervoort)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33478 |
rode aalbes |
maalsberen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
maolsbieĕren (L321a Ittervoort)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
blaarkop:
blārkǫp (L321a Ittervoort)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roeëd moos (L321a Ittervoort),
roëd moos (L321a Ittervoort)
|
Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
roe(de):
roe (L321a Ittervoort)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
rooi (L321a Ittervoort)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21183 |
roeien |
roeien:
roeie (L321a Ittervoort)
|
door middel van roeiriemen een vaartuig voortbewegen [roeien, riemen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21184 |
roeispaan |
spaan:
spaan (L321a Ittervoort)
|
het gereedschap om een vaartuig voort te roeien [riem, roeiriem, roeispaan, spaan] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21362 |
roepen |
schreeuwen:
sjriève (L321a Ittervoort)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|