18931 |
verzuimen |
verzuimen:
verzoeme (L321a Ittervoort)
|
nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18277 |
vest |
gracht:
gracht (L321a Ittervoort)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
lood:
loead (L321a Ittervoort)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
knepke (L321a Ittervoort)
|
een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwartje (L321a Ittervoort)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
26368 |
vijver, molenvijver |
eendekuil:
ę̄.ndǝku ̞l (L321a Ittervoort),
waterkom:
wātǝrko.mp (L321a Ittervoort)
|
Vijver, met name bij bovenslagmolens noodzakelijk om het benodigde water in op te slaan en om een zeker hoogteverschil te overbruggen. Bij de bovenslagmolen moet het water immers tot boven het molenrad geleid worden. Zie ook het lemma ɛbovenslagmolenɛ.' [Jan 93; Coe 48; Grof 34; monogr.]
II-3
|
24386 |
vin |
vin:
vin (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
B.v. ich hou dich op dien fikke.
fikke (L321a Ittervoort)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (L321a Ittervoort)
|
vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiūəl (L321a Ittervoort)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|