17685 |
ademen |
adem scheppen:
aom sjuppe (L321a Ittervoort)
|
ademen [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L321a Ittervoort)
|
ader [N 10a (1961)]
III-1-1
|
21448 |
afdingen |
pingelen:
pingele (L321a Ittervoort)
|
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20528 |
afkoken |
kort koken:
kort koken (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkomst (L321a Ittervoort)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
26362 |
aflaten, afdraaien |
aflaten:
ā.flǭ.tǝ (L321a Ittervoort),
dichten:
dextǝ (L321a Ittervoort),
dichtmaken:
dextmā.kǝ (L321a Ittervoort),
sluiten:
slutǝ (L321a Ittervoort),
toemaken:
tu.mā.kǝ (L321a Ittervoort)
|
De sluis laten zakken met behulp van een hefboom of winde. Wanneer wordt gewerkt met een hefboom, kan de molenaar de sluis in één ruk laten dichtvallen. Woordtypen als instoten, ingooien, toehouwen, toegooien en toesmijten wijzen daar dan ook op. Wanneer een winde wordt gebruikt, moet de molenaar de sluis afdraaien. Zie ook het lemma ɛoptrekken, opdraaienɛ.' [Vds 43; Jan 44; Coe 30; Grof 60]
II-3
|
33050 |
afleggen |
afleggen:
āflęgǝ (L321a Ittervoort)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aaflegge (L321a Ittervoort)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
uitspioneren:
oetspionere (L321a Ittervoort)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftraije (L321a Ittervoort)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|