18024 |
fluimen uitspuwen |
klarken:
klarke (L321a Ittervoort),
uitleggen:
oetlegge (L321a Ittervoort)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
fonkele (L321a Ittervoort)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
fooi:
foeai (L321a Ittervoort)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
befrunseldj (L321a Ittervoort)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
snatsen (L321a Ittervoort)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
fruiten:
fruiten (L321a Ittervoort)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
oorworm:
oorworm (L321a Ittervoort)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L321a Ittervoort)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21314 |
galgenaas |
vetlap:
vêtlap (L321a Ittervoort)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24650 |
galnoot |
inktappel:
ínkappel (L321a Ittervoort)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|