25648 |
zoetstof voor peperkoek |
suiker:
suiker (Q028p Jabeek)
|
De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b]
II-1
|
25644 |
zoetstof voor taai-taai |
honing:
honing (Q028p Jabeek),
suiker:
suiker (Q028p Jabeek)
|
De diverse zoetstoffen die in het taai-taaideeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. [N 29, 87b; N 29, 87; N 29, 87a; N 29, 88]
II-1
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøldər (Q028p Jabeek)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooilok:
[hooi]lō̜k (Q028p Jabeek)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoemerklejer (Q028p Jabeek)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
zondagse kleren:
zondigse klejer (Q028p Jabeek)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (Q028p Jabeek)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20189 |
zoon |
jong:
joŋ (Q028p Jabeek, ...
Q028p Jabeek)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (Q028p Jabeek)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
zōērə hīēring (Q028p Jabeek)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|