e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jesseren

Overzicht

Gevonden: 1089
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote duiventeek teek: Opm. v.d. invuller: bijv. t´Ôke eer, t´Ôke eikes.  tĕĭke (Jesseren) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)] III-3-2
grote knikker kartets: kertes (Jesseren, ... ), Sub kartesch. Op zijn fransch uitgesproken. Dikke knikker;  kartesch (Jesseren), Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 126].  kertes (Jesseren) Dikke knikker. || Grosser Wurfmurmel. || knikker [SND (1991)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2
grote mand met diverse onderverdelingen baas: baas (Jesseren) Hoe heet verder in Uw dialect: een grote mand met diverse hokjes, om het inkorven gemakkelijk te maken? [N 93 (1983)] III-3-2
grote mand met twee verdiepingen grote baas: grote baas (Jesseren) Hoe heet verder in Uw dialect: een grote mand met twee verdiepingen? [N 93 (1983)] III-3-2
grote mand waarin de duiven per trein of vrachtwagen vervoerd worden inkorvingskiever: Opm. hier noteert invuller "einkeurvings...", en niet "einkorvings..."!  einkeurvingskievers (Jesseren) Hoe heet verder in Uw dialect: de grote manden waarin de duiven per trein of vrachtwagen vervoerd worden? [N 93 (1983)] III-3-2
grote ronde worm in dunne darm worm: weurm (Jesseren) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote ronde worm in dunne darm? [N 93 (1983)] III-3-2
grove stem grove stem: ⁄n graof st⁄m (Jesseren) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
gruismand gruisbakje: grø̜̄s˱bɛkskǝ (Jesseren) Mand waarmee op een steenfabriek het gruis werd weggedragen, dat na het bakken van de stenen in de steenoven was achtergebleven. [N 40, 96] II-12
haam haam: hǭm (Jesseren) Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.] I-10
haamkap haamdeksel: hǭmdęksǝl (Jesseren) Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.] I-10