22056 |
grote duiventeek |
teek:
Opm. v.d. invuller: bijv. t´Ôke eer, t´Ôke eikes.
tĕĭke (Q157p Jesseren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22504 |
grote knikker |
kartets:
kertes (Q157p Jesseren, ...
Q157p Jesseren),
Sub kartesch. Op zijn fransch uitgesproken. Dikke knikker;
kartesch (Q157p Jesseren),
Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 126].
kertes (Q157p Jesseren)
|
Dikke knikker. || Grosser Wurfmurmel. || knikker [SND (1991)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22141 |
grote mand met diverse onderverdelingen |
baas:
baas (Q157p Jesseren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een grote mand met diverse hokjes, om het inkorven gemakkelijk te maken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22015 |
grote mand met twee verdiepingen |
grote baas:
grote baas (Q157p Jesseren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een grote mand met twee verdiepingen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22143 |
grote mand waarin de duiven per trein of vrachtwagen vervoerd worden |
inkorvingskiever:
Opm. hier noteert invuller "einkeurvings...", en niet "einkorvings..."!
einkeurvingskievers (Q157p Jesseren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de grote manden waarin de duiven per trein of vrachtwagen vervoerd worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22178 |
grote ronde worm in dunne darm |
worm:
weurm (Q157p Jesseren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote ronde worm in dunne darm? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21508 |
grove stem |
grove stem:
⁄n graof st⁄m (Q157p Jesseren)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
32566 |
gruismand |
gruisbakje:
grø̜̄s˱bɛkskǝ (Q157p Jesseren)
|
Mand waarmee op een steenfabriek het gruis werd weggedragen, dat na het bakken van de stenen in de steenoven was achtergebleven. [N 40, 96]
II-12
|
29637 |
haam |
haam:
hǭm (Q157p Jesseren)
|
Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.]
I-10
|
33952 |
haamkap |
haamdeksel:
hǭmdęksǝl (Q157p Jesseren)
|
Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.]
I-10
|