e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flauw flauw: flauw (Jeuk), flauəw (Jeuk), flets: flets (Jeuk), leuzig: leusəg (Jeuk), leuzig (Jeuk) meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flaauw (Jeuk), flauw valle (Jeuk), kwalijk worden: koaelk weyne (Jeuk) Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
fles, maat van ong. 0,8 liter snel: snel (Jeuk) de maat die een inhoud aangeeft van 0,8 liter [fles] [N 91 (1982)] III-4-4
flikflooien fletsen: ook materiaal znd 23, 55  fletse (Jeuk) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
flink; flinke persoon felle, een -: Zo wordt het ook wel genoemd; is meer pejoratief.  felle (Jeuk), nuchter: nugger (Jeuk) geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluim fluim: fluim (Jeuk), grochel: greuchel (Jeuk) fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2
fluimen uitspuwen speekselen: spiksele (Jeuk) Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)] III-1-2
fluisteren zoet spreken: zuut spreken (Jeuk) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1
fluitekruid schalk: schalk (Jeuk) Fluitekruid (anthriscus sylvestris 50 tot 150 cm. De stengels zijn gegroefd en zijn hol, meestal onderaan behaard; de bladeren zijn tot 3-voudig geveerd, en zacht behaard, de omwindseltjes zijn 5-bladig; de bloemen zijn wit, zelden roze; de vruchten zij [N 92 (1982)] III-4-3
fluiten naar de duiven fluiten: fleujte (Jeuk), fluite (Jeuk) Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)] III-3-2