e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heiligschenner heiligschender: helligschijner (Jeuk) Een heiligschenner, -schender. [N 96D (1989)] III-3-3
heiligschennis heiligschennis: helligschennis (Jeuk) Heiligschennis, heiligschending, heiligschenderij, sacrilegie. [N 96D (1989)] III-3-3
heimelijk tekens geven letten: letten (Jeuk) Heimelijk tekens geven bij het kaarten [blikken]. [N 88 (1982)] III-3-2
heimwee katpijn: katpijn (Jeuk) heimwee hebben [N 37 (1971)] III-1-4
hek, hekwerk heining: heining (Jeuk), rek: rek (Jeuk) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] III-2-1
hel hel: hel (Jeuk) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
helpen bij het biggen werpen kurren halen: kørǝ hǫu̯lǝ (Jeuk) De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40] I-12
hemel hemel: hiemel (Jeuk), hiiməl (Jeuk) De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND] III-3-3
hemelsleutel geneeskruid: geneeskraud (Jeuk), sint-janskruid: St. Janskraud (Jeuk) Hemelsleutel (sedum telephium: purpureum 10 tot 40 cm hoog. De stengels groeien rechtop of opstijgend; de bladeren groeien tegenoverstaand, eivormig, vlezig en gezaagd; de bloemen groeien in dichte trossen en zijn geel of purperrood. Bloeitijd in juli e [N 92 (1982)] III-4-3
hen met kuikens kloekhen: klukhen (Jeuk) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12