e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klembeugel van een kolomboormachine mof: muf (Jeuk) Elk van de verstelbare beugels waarmee het werkstuk op de boortafel van een kolomboormachine wordt vastgezet. [N 33, 161] II-11
klemtang prestang: prɛstaŋ (Jeuk) Stalen tang voor het vastgrijpen van vlakke materialen, pijp, staafmetaal, etc. Zie ook afb. 65. De klemtang wordt in uiteenlopende modellen gefabriceerd. Zo zijn er uitvoeringen met gebogen bek, ongetande bek en G-vormige bek. De klemtang is instelbaar op de diameter van het materiaal; aan het uiteinde van één van de tangbenen is daartoe een stelschroef aangebracht. Wanneer materiaal door het aandrukken van de tangbenen is vastgeklemd, hoeft de tang niet verder te worden vastgehouden. De tang wordt ontgrendeld door middel van een hefboom tussen de tangbenen. De klemtang werd volgens de zegsman uit Q 121 gebruikt om platen en ander materiaal vast te klemmen. [N 33, 179; N 33, 181] II-11
klepel bengel: bengel (Jeuk), klepel: kleppel (Jeuk) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klepklok klokje: klökske (Jeuk) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen tampen: tampen (Jeuk) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppers kleppers: klepper (Jeuk), plankjes: plenkskes (Jeuk) elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)] || Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kletsen babbelen: Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.  babbele (Jeuk), tateren: Van Dale: I. tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.  tjaoteren (Jeuk), tjouwtere (Jeuk), Van Dale: tateren, 1. (van kleine kinderen) levendig klanken voortbrengen; -2. (gew.) onaangenaam hard en veel praten; kwebbelen, snappen; -3. (gew., in niet-ongunstige zin) praten, babbelen, keuvelen; -4. (gew.) snateren, kwetteren.  tjaawtere (Jeuk), zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetsen (Jeuk) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] onnozele praat vertellen: hee vertelt onnoezele praet (Jeuk), zever: ziever (Jeuk) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klotsoor: klǫtsii̯r (Jeuk) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelos: [babbel + Fr. achtervoegsel -osse?, rk]  babbelos (Jeuk), commre (fr.): Van Dale: commère (Fr.), 2. babbelaarster, kletskous.  kommeer (Jeuk), schedder: een schedder (Jeuk) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1