e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oude duif oude, een ~: (= oude).  aa (Jeuk, ... ) een duif die ouder dan één jaar is? [N 93 (1983)] || een duif van 2 of 3 jaar? [N 93 (1983)] III-3-2
oude man peetje: pèike (Jeuk) oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)] III-2-2
oude vrouw oude tang: (pegoretief). (kwade oude vrouw).  aa tang (Jeuk) oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)] III-2-2
oudejaarsavond van het oud het nieuw in: van t aad t nief en (Jeuk) De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] III-3-2
oudejaarsdag oudjaar: oudjaar (Jeuk) 31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
ouden van dagen gepensioneerden: gepensioneede (Jeuk), oude mensen: aa minse (Jeuk, ... ) oude man [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)] || ouden van dagen [N 102 (1998)] III-3-1
ovenpaal zwouw: zwaw (Jeuk), zwow (Jeuk) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
overall pyjama: pyjama (Jeuk) Uit één stuk vervaardigd werkpak van witte katoen dat de schilder ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 67, 100c] II-9
overdwars eggen terdwars [eggen]: tǝrdwęǝs (Jeuk) Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.] I-2
overgronden, voorlakken bet grondverf overlopen: bɛ grǫnt˲vɛrǝf ø̄vǝrlūwpǝ (Jeuk) Een tweede grondverflaag aanbrengen op het geschuurde en geplamuurde oppervlak. [N 67, 72c] II-9