e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
populier (alg.) populier: poppelier (Jeuk) De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)] III-4-3
porseleinbloempje schilderverdriet: skilderverdriejt (Jeuk) Porselein bloempje (saxifraga umbrosa). Het porselein bloempje, ook Judastranen geheten, doet dienst als dankbaar zaadplantje in niet al te natte en donkere tuinen, dat bij ons goed voort wil, maar bij strenge vorst, zonder sneeuwbedekking, meestal afster [N 92 (1982)] III-2-1
portefeuille portefeuille (fr.): portefeuille (Jeuk) de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)] III-3-1
portemonnee, beurs beurs: ’n bos (Jeuk), portemonnee (<fr.): ene leere portemonnaie (Jeuk), ’n portemeneé (Jeuk) Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)] III-3-1
postbode facteur (fr.): fakteur (Jeuk), faktø͂ͅr (Jeuk) de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND] III-3-1
postelein postelein: poͅsəlēͅən (Jeuk) [Goossens 1b (1960)] I-7
postkoets diligence (fr.): diligence (Jeuk), postkoets: postkoets (Jeuk) een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)] III-3-1
postzegel timbre (fr.): timmer (Jeuk) het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)] III-3-1
potaarde tellorenstof: tɛlȳrǝstǫf (Jeuk) Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.] II-8
poten planten: plāntǝ (Jeuk), poten: pūǝtǝ (Jeuk) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5