24490 |
populier (alg.) |
populier:
poppelier (P219p Jeuk)
|
De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20082 |
porseleinbloempje |
schilderverdriet:
skilderverdriejt (P219p Jeuk)
|
Porselein bloempje (saxifraga umbrosa). Het porselein bloempje, ook Judastranen geheten, doet dienst als dankbaar zaadplantje in niet al te natte en donkere tuinen, dat bij ons goed voort wil, maar bij strenge vorst, zonder sneeuwbedekking, meestal afster [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21482 |
portefeuille |
portefeuille (fr.):
portefeuille (P219p Jeuk)
|
de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21481 |
portemonnee, beurs |
beurs:
’n bos (P219p Jeuk),
portemonnee (<fr.):
ene leere portemonnaie (P219p Jeuk),
’n portemeneé (P219p Jeuk)
|
Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21203 |
postbode |
facteur (fr.):
fakteur (P219p Jeuk),
faktø͂ͅr (P219p Jeuk)
|
de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
postelein:
poͅsəlēͅən (P219p Jeuk)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21141 |
postkoets |
diligence (fr.):
diligence (P219p Jeuk),
postkoets:
postkoets (P219p Jeuk)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
timbre (fr.):
timmer (P219p Jeuk)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20028 |
potaarde |
tellorenstof:
tɛlȳrǝstǫf (P219p Jeuk)
|
Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
33171 |
poten |
planten:
plāntǝ (P219p Jeuk),
poten:
pūǝtǝ (P219p Jeuk)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|