30725 |
aflakken |
lakken:
lakǝ (P219p Jeuk)
|
De laatste laklaag aanbrengen. [N 67, 73]
II-9
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aflegge (P219p Jeuk),
afleggen (P219p Jeuk),
bereiden:
znd 32, 20;
bereiden (P219p Jeuk),
lijken:
znd 32, 20;
lijken (P219p Jeuk),
op de walm zetten:
znd 32, 20;
op de walm zette (P219p Jeuk)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)] || een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afletten:
aflette (P219p Jeuk),
afloeren:
afloeren (P219p Jeuk),
afspionnen:
afspioennen (P219p Jeuk),
spionnen:
spinjoele (P219p Jeuk),
spioenen (P219p Jeuk)
|
Afloeren (afkijken, uitloeren). [N 109 (2001)] || iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aftreeje (P219p Jeuk)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30720 |
afpuimen |
puimen:
pø̜jmǝ (P219p Jeuk)
|
Een verflaag afschuren met behulp van een stuk puimsteen. Afpuimen vindt bijna uitsluitend toepassing bij een verflaag op nieuw hout en op een eerste menie-verflaag. Het dient om onzuiverheden in de verflaag, houtvezels etc. te verwijderen. Zie ook het lemma 'Puimsteen'. [N 67, 70c]
II-9
|
23734 |
afraffelen |
aframmelen:
een gebed aframmelen (P219p Jeuk)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19872 |
afrikaantje |
stinkertje:
stienkerke (P219p Jeuk)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21158 |
afrit |
afrit:
afrit (P219p Jeuk)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34245 |
afromen |
aflaten:
afloǝtǝ (P219p Jeuk),
doordraaien:
dou̯rdrē̜ǝ (P219p Jeuk)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
scheuren:
skeure (P219p Jeuk)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|