17780 |
hart |
hart:
at (P219p Jeuk)
|
hart [RND]
III-1-1
|
21497 |
hartelijk |
goed:
goed (P219p Jeuk),
hartelijk:
hattelijk (P219p Jeuk),
vriendelijk:
vriendelijk (P219p Jeuk)
|
welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)] || Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
hatte (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
20905 |
hartig |
hartig:
¯t kum aan ¯t hat (hart) : iets lekkers eten dat bervalt
hattig (P219p Jeuk)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18090 |
hartinfarct |
attaque (fr.):
attaque (P219p Jeuk),
beslag:
beslag (P219p Jeuk),
hartinfarct:
hartinfarct (P219p Jeuk)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] || Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29135 |
haspel |
vleuger:
(mv)
vlø̄gǝrs (P219p Jeuk),
wimpel:
wempǝl (P219p Jeuk)
|
Een drie- of vierarmig, ronddraaiend toestel op het spinnewiel waarmee onder andere de gesponnen wol tot strengen werd verwerkt. Zie afb. 53. [N 34, D]
II-7
|
21458 |
haten |
haten:
hawte (P219p Jeuk),
heate (P219p Jeuk)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hǭvǝr (P219p Jeuk)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
hopper:
hǫpǝr (P219p Jeuk)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
voerbak:
fǫu̯rbák (P219p Jeuk)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|