22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
hier (P219p Jeuk),
koning:
keunink (P219p Jeuk)
|
Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
24663 |
koningskaars |
gele kaars:
gele-keers (P219p Jeuk),
gele thee:
gele-thee (P219p Jeuk),
kaars:
keersen (P219p Jeuk),
kattenkop:
kattekoppen (P219p Jeuk),
lammetjesblaren:
lemmerkensblaren (P219p Jeuk),
lammetjesoren:
lemmerkensoren (P219p Jeuk),
maagdenkaars:
maagdenkeers (P219p Jeuk),
paaskaars:
paaskeersch (P219p Jeuk),
poïskeisse (P219p Jeuk),
wilde tabak:
wilde-tabak (P219p Jeuk),
wilde zokken:
wilde-zokken (P219p Jeuk),
wolharen:
wolharen (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
wolplant:
wolplant (P219p Jeuk),
zokjes:
zokskens (P219p Jeuk),
zokken:
zokken (P219p Jeuk),
zokkenblaren:
zokkeblaren (P219p Jeuk),
zoklappen:
zoklappen (P219p Jeuk)
|
Koningskaars (verbascum thapsus). Als hierboven. De bloemen staan in groepjes en zijn tot een aar verenigd. Op droge zonnige plaatsen, vooral in de duinen (koningskaars, wolverstaart, wolblaad, zokkebloem, paaskaars, hemelbrand, zachtlap). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18968 |
konkelen |
opstoken:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
opsteuke (P219p Jeuk),
opstokerij:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
opsteukerij (P219p Jeuk)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
fezelen:
Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.
fiezelen (P219p Jeuk)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33399 |
kooi voor mestvarkens |
meststal:
męsstal (P219p Jeuk)
|
Hier staan de betrekkelijk zeldzame specifieke benamingen voor het hok van de mestvarkens bijeen. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41c]
I-6
|
31503 |
kookbeitel |
beitel:
bɛjtǝl (P219p Jeuk)
|
Koudbeitel of volder waarmee de naden tussen twee ijzeren of stalen platen of de randen van een klinknagelkop worden dichtgeslagen. Op deze wijze ontstaat een afsluiting die water- en gasdicht is. Zie ook afb. 183. Volgens de invuller uit Q 121b werd dit werk met behulp van de pin van de hamer gedaan. [N 33, 118]
II-11
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
cuissinière (P219p Jeuk),
kəwisinīr (P219p Jeuk),
gasvuur:
(als u en uu). als (?)
gaasvur (P219p Jeuk),
keukenstoof:
koukstouf (P219p Jeuk),
stoof:
stauf (P219p Jeuk)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)] || Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kabuis:
kəbāzə (P219p Jeuk),
kool:
ky(3)̄əl (P219p Jeuk)
|
kool [Goossens 1b (1960)] || krop kool [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24192 |
koolmees, mees |
keesmees:
keesmeus (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk),
keijsmoeis (P219p Jeuk),
keesmusje:
keesməskə (P219p Jeuk),
mees:
meəs (P219p Jeuk),
mĕəs (P219p Jeuk),
zwartkop:
zwatkop (P219p Jeuk)
|
koolmees [ZND 43 (1943)] || mees [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-4-1
|
21016 |
koolraap |
raap:
roope (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
raapkool:
roopkuul (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|