id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24645 | lange dunne boom | staak: staauk (Jeuk) | Een lange dunne boom (zwiemel). [N 82 (1981)] III-4-3 |
24733 | lange dunne tak | lange tak: lauwn tak (Jeuk) | Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)] III-4-3 |
17610 | lange neus | lange neus: lang neas (Jeuk), lang nows (Jeuk), snuit: snaat (Jeuk), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op. snaot (Jeuk) | een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] III-1-1 |
24906 | lange tijd | toer: toer (Jeuk) | een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)] III-4-4 |
22150 | lange voorzijde van de mand | voorkant: veurkant (Jeuk) | Hoe heet verder in Uw dialect: lange voorzijde van de mand? [N 93 (1983)] III-3-2 |
21977 | langeafstandsvlucht | fond: fon (Jeuk) | lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)] III-3-2 |
17809 | langen | langen: Doorgeven, overgeven. langjen (Jeuk), Geven. Wordt weinig gebruikt. langen (Jeuk) | Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)] III-1-2 |
24418 | langpootmug | langpootmug: langpoewetməg (Jeuk) | Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] III-4-2 |
33774 | langwerpige streep van voorhoofd tot neus | witte snuit: wetǝ snāt (Jeuk [(één of beide lippen zijn eveneens wit)] ) | Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9 |
25079 | langzaam, traag | lammetant: lammetant (Jeuk), langzaam: da ga langsaam (Jeuk), da gie langzeam (Jeuk) | langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] || Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)] III-4-4 |