30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrvǝ (P219p Jeuk)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
30573 |
schildersbedrijf, -ambacht |
de zaak:
dǝ zōk (P219p Jeuk)
|
[N 67, 99d]
II-9
|
30574 |
schildersgereedschap |
materiaal:
matērijǭl (P219p Jeuk)
|
Algemene benaming voor het gereedschap dat door de schilder wordt gebruikt. [N 67, 99e]
II-9
|
30576 |
schilderskiel |
witte kiel:
wetǝ kil (P219p Jeuk)
|
Lange, witte kiel die vroeger tijdens de schilderwerkzaamheden door de schilder werd gedragen. [N 67, 100a; monogr.]
II-9
|
30572 |
schildersknecht |
knecht:
knɛxt (P219p Jeuk)
|
[N 67, 99b; monogr.]
II-9
|
30575 |
schilderswerkplaats |
verfplak:
vɛrǝfplak (P219p Jeuk)
|
De ruimte waar de huisschilder de verf bereidt, zijn voorraden bewaart en in voorkomende gevallen ook verplaatsbare voorwerpen schildert. De werkplaats van een rijtuigschilder is beter ingericht en uitgebreider. Behalve een bergplaats voor materialen en een werkplaats voor verschillende doeleinden is hier een aparte verniskamer. (Zwiers II, pag. 326). [N 67, 99f]
II-9
|
25070 |
schilfer |
schilfer:
skilfers (P219p Jeuk)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
skömmel (P219p Jeuk)
|
Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
kwaad klappen:
kouwd klappe (P219p Jeuk)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
`n scheep twie scheepe (P219p Jeuk),
skeep skepen (P219p Jeuk),
skiip (P219p Jeuk)
|
een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || schip [RND]
III-3-1
|