34358 |
biggen overzetten |
beteenzetten:
bǝtii̯nzɛtǝ (P219p Jeuk)
|
Biggen van de ene zeug bij die van een andere zetten. [N 76, 48]
I-12
|
34355 |
biggen spenen |
spenen:
spenen (P219p Jeuk)
|
Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.]
I-12
|
34345 |
biggen werpen |
kurren:
kørǝ (P219p Jeuk)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bi-j (P219p Jeuk)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
21863 |
bij opbod verkopen |
roepen:
roepen (P219p Jeuk)
|
bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23756 |
bijbel |
bijbel:
bijbel (P219p Jeuk)
|
De bijbel [biebel]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23757 |
bijbelen |
mediteren (<fr.):
mediteren (P219p Jeuk)
|
Voortdurend en/of langdurig zitten lezen [biebele]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
onder haar uit:
d⁄as iejn da onder hər aat is (P219p Jeuk)
|
een vrouw die bijdehand is, die vlug van begrip en handig is [haalover, herp, veeg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34433 |
bijeendrijven |
binnenjagen:
bęnǝjau̯gǝ (P219p Jeuk)
|
De schapen in een vanghok drijven. [N 77, 53]
I-12
|
21841 |
bijeenleggen |
uitleggen:
aatlegge (P219p Jeuk)
|
gezamenlijk geld bijeenleggen om iets te kunnen drinken [lappen, fineren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|