19454 |
vak van een kast |
vak:
vak (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21968 |
valdeur aan duiventil |
spoetnik:
spoetnik (P219p Jeuk)
|
Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24616 |
valeriaan |
zenenkruid:
(bruin?) zenekraad
zenekraad (P219p Jeuk)
|
Valeriaan (valeriana officinalis 50 tot 120 cm groot. De stengels zijn alleen bovenaan vertakt; de bladeren zijn groot en tegenoverstaand, ze zijn samengesteld of diep ingesneden. De bloemen zijn tweeslachtig en roze van kleur. De plant is sterk geurend [N 92 (1982)]
III-4-3
|
22333 |
vals spel |
foefelen:
foeffele (P219p Jeuk),
vals spel:
vals spel (P219p Jeuk)
|
oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)] || Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
broddelen:
brøͅdələ (P219p Jeuk),
foefelen:
foeffele (P219p Jeuk),
sjachelen:
sjachele (P219p Jeuk),
troggelen:
troggelen (P219p Jeuk)
|
vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29107 |
valse plooi |
valse plooi:
valsǝ pluj (P219p Jeuk)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
bedrieger:
bedrieger (P219p Jeuk),
broddelaar:
brøͅdəlēr (P219p Jeuk),
foefelaar:
Kort.
foeffele͂e͂r (P219p Jeuk),
troggelaar:
troggelaar (P219p Jeuk)
|
iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)] || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
vam de duuvel bezeejte (P219p Jeuk)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19236 |
van katoen geven |
katoen geven:
(ketaan = katoen).
ketaan geve (P219p Jeuk)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
rāi̯vǝ (P219p Jeuk),
rāvǝ (P219p Jeuk),
rǭvǝ (P219p Jeuk)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|