21566 |
winkelkorf |
kalebas:
kalbas (P219p Jeuk),
korf:
keurf (P219p Jeuk),
winkelbeses:
winkelbeses (P219p Jeuk)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)aene (P219p Jeuk)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
21881 |
winst |
benefice (<fr.):
beneficie (P219p Jeuk)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkeuninkske (P219p Jeuk)
|
winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pūtǝ (P219p Jeuk)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (P219p Jeuk),
wipplank:
/
wipplank (P219p Jeuk),
zwok:
zwok (P219p Jeuk)
|
het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || wip [SND (2006)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipsnuitje:
wipsneͅtje (P219p Jeuk)
|
Wipneus (stoepneus, topneus). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (P219p Jeuk),
wippe (P219p Jeuk),
wippen (P219p Jeuk),
zwikken:
zwikke (P219p Jeuk)
|
op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
het op zijn heupen hebben:
op zijn heupen hebbe (P219p Jeuk),
wispelturig:
wispelturig (P219p Jeuk)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
mangelen:
mangele (P219p Jeuk)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|