24907 |
woensdagx |
goensdag:
choenestag (P219p Jeuk)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
razen:
NB taffelen = treuzelen.
rouwze (P219p Jeuk)
|
Woest, onachtzaam lopen (hollen, taffelen, razen, erop los lopen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
rotsen:
Van Dale: I. rotsen, (gew.) 1. rossen; - rondlopen; - 2. ravotten, stoeien.
rotsen (P219p Jeuk)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28816 |
wol |
wol:
wol (P219p Jeuk)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
watertoom:
wɛtǝrtūm (P219p Jeuk)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
24776 |
wolfskers |
wolfskers:
wolfskös (P219p Jeuk)
|
Wolfskers (atropa belladonna). Plant uit bosrijke bergstreken, als artsenij-gewas gekweekt en soms verwilderd. De bladeren zijn gaafrandig met 1 tot 3, meestal enigszins overhangende, paarsachtig bruine bloemen in de oksels. De bessen zijn zwart en zeer g [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24697 |
wollegras |
bezems:
biessems (P219p Jeuk)
|
Wollegras (eriophorum 20 tot 60 cm grote plant. De plant is dicht zodevormig, naar de top driekantig; aartjes 3-5; de vruchten hebben een lange, witte, wollige pluis. Bloeitijd in april en mei. Algemeen (veenvlok, pluisje, lok, vlok). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18132 |
wonde |
blessure:
blessure (P219p Jeuk),
wonde:
dei won zal verkooi-e (P219p Jeuk),
won (P219p Jeuk)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23919 |
wonderdoener |
kwakzalver:
kwakzalver (P219p Jeuk)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wondere doen (P219p Jeuk)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|