e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
booromslag zwong: zwoŋk (Jeuk) Een soort beugel in de vorm van een letter C met aan de bovenzijde een knop en aan de onderzijde een boorhouder. De booromslag wordt gebruikt om een boorijzer met de hand rond te draaien. De knop wordt daarbij tegen de borst geplaatst, terwijl tegelijkertijd met de beugel een draaiende beweging wordt gemaakt. Zie ook afb. 128. Zie voor het woordtype drouw (Q 121b, Q 284) ook RhWb I, kol. 1437, s.v. Drau: ...das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde, Drehbügel" en Wbd II.6, pag. 1980, lemma "booromslag", woordtype boordroef (L 205, L 206). [N 33, 153-154; N 33, 143; N 33, 121; monogr.] II-11
boortafel tafeltje: tø̜fǝlkǝ (Jeuk) Het vaak in hoogte verstelbare deel van de tafel- of kolomboormachine waarop het werkstuk wordt vastgezet. In het werkblad van de boortafel zijn daartoe verschuifbare beugels aangebracht waarmee het te bewerken voorwerp kan worden vastgeklemd. [N 33, 124] II-11
boos kwaad: kaawd (Jeuk) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
boot(je) boot(je): boetje (Jeuk), boot (Jeuk) een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] || een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
borduren borduren: berduren (Jeuk), borduren (Jeuk) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3
borgen borg (zn.): bərg (Jeuk) uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)] III-3-1
borrel bak: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m (Fr. Jean)  bak djeak (Jeuk) druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)] III-2-3
borrelen (van water) borrelen: borrelen (Jeuk), brobbelen: ⁄t broebelt (Jeuk) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)] III-4-4
borst borst: bǫs (Jeuk) Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2] I-9
borstelen borstelen: bosǝlǝ (Jeuk) [N 77, 105] I-12