e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kanne

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mestkever mestkever: mɛskɛ:vər (Kanne), zwarte klever: zwartə klevər (Kanne) mestkever [ZND 14 (1926)] III-4-2
mestvaalt mesthoop: meͅshō.p (Kanne) [Goossens 1b (1960)] I-7
mestvarken vetvarken: vętfɛ̄.rǝkǝ (Kanne) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen houwen: hǫu̯ǝ (Kanne) [N 8, 53] I-9
met de poten dicht bijeen staan kort bijeen staan: kǫt bii̯ɛ̄ stōn (Kanne) [N 8, 78a en 78b] I-9
met de poten te ver uit elkaar staan (te) ruim staan: rø̜i̯m stōn (Kanne) [N 8, 78b] I-9
met de vlakke hand op iemands rug slaan houwen: houwe (Kanne), kloppen: kloppe (Kanne) met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen] [N 112 (2006)] III-3-2
met de voorpoten harkend over de grond krabben dabben: dabǝ (Kanne) Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74] I-9
met de zweep slaan of geluid geven klatsen: klatsǝ (Kanne) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met een drijftol spelen kokkerellen: koekerelle (Kanne), koekerelle (mèt ɛne koekeràèl) / rèepe (mèt de rèep) (Kanne), kukərɛlə (Kanne), (ww.)  koekerelle (Kanne) / [SND (2006)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] III-3-2