17728 |
schemeren van de ogen |
flauwe ogen hebben:
xəb flāw ōgə (Q188p Kanne),
sterren zien:
x sēn stārə (Q188p Kanne)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20510 |
schenkel |
hammetje:
voorste poten, schouder
hɛmkə (Q188p Kanne)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
26654 |
schepkist |
duivelskist:
dyvǝlskes (Q188p Kanne),
meelkist:
mę̄.lkes (Q188p Kanne)
|
De kist waarin de molenaar het schepmeel verzamelde. Het woordtype duivelskist was een schertsende benaming waarmee werd gesuggereerd dat de molenaar de inhoud van de kist op oneerlijke wijze had verkregen. [Jan 273; Coe 257; Grof 293; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-3
|
26651 |
schepmeel |
schepmeel:
šø̜pmē.l (Q188p Kanne)
|
De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291]
II-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šöppə (Q188p Kanne),
šø̜pǝ (Q188p Kanne
[(21/2 kg/100)]
),
te diep in de zak kijken:
tǝ dē.p˱ en dǝ zak ki.kǝ (Q188p Kanne),
te diep in de zak scheppen:
tǝ dē.p˱ en dǝ zak šø̜pǝ (Q188p Kanne),
te diep scheppen:
tǝ dē.p šø̜pǝ (Q188p Kanne)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND m]
II-3, III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
sjê-ere (Q188p Kanne),
zich sjèère (Q188p Kanne)
|
scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] || Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17726 |
scherp kijken |
scherp kijken:
šärb kīkə (Q188p Kanne)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27015 |
scherp zetten |
scherpmaken:
šɛ̄.rap mǭ.kǝ (Q188p Kanne)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
26566 |
scherpen |
kappen:
kapǝ (Q188p Kanne),
scherp maken:
šɛ̄.rǝp mǭ.kǝ (Q188p Kanne)
|
Het maalvlak van molenstenen scherp maken. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N o, 34a (ø̄Hoe noemt u het aanbrengen van groeven in de stenen?ø̄) is een aantal opgaven mogelijk ook van toepassing op het aanbrengen van een geheel nieuw scherpsel op een (nieuwe) molensteen. Zie voor de meer specifieke handelingen bij het scherpen de lemmata ɛuithalenɛ, ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ etc.' [N O, 34a; Sche 61; Vds 198; Jan 194; Coe 159; Grof 192; A 42A, 29 add.; N D, 33; N D, add.; monogr.; A 42A, 33 add.]
II-3
|
26565 |
scherpmachine |
scherpmachine:
šɛ̄.rǝp˱mǝše.n (Q188p Kanne)
|
Toestel voor het scherpen van molenstenen. Volgens Van Dam 1972 (pag. 119/120) kende men reeds vōōr 1900 scherpmachines, waarbij beitels het bodemsel tussen de kerven wegschaafden. De machines vergden nogal enige routine in het gebruik en werden betrekkelijk weinig aangeschaft. Zie voor het woordtype piqueur ook het lemma ɛluchthamerɛ in wld II.5, pag. 132.' [Jan 219; Coe 193; Grof 213]
II-3
|