20962 |
selderij |
selderij:
seldəreͅi (Q188p Kanne)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19401 |
servies |
servies:
sərvīs (Q188p Kanne)
|
servies
III-2-1
|
24242 |
sijs |
sijsje:
sijske (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne)
|
sijs [ZND 06 (1924)], [ZND m]
III-4-1
|
17752 |
sik |
sikje:
sikske (Q188p Kanne)
|
Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
z˙īkǝl (Q188p Kanne)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (Q188p Kanne)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22765 |
sint-maartensvuur |
sint-maartensvuur:
kende men tot over 20,30 jaar (met eene lichte, opflikkerende hervatting van korten duur, na den oorlog)
st maartingsvuur (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne)
|
Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2, III-3-3
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sénterklaos (Q188p Kanne, ...
Q188p Kanne)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
[Sjachelen]
sjachele (Q188p Kanne),
verfoetelen:
verfoetele (Q188p Kanne)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šarloͅtə (Q188p Kanne)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|