33038 |
zicht |
zicht:
zix (Q188p Kanne)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
kraank (Q188p Kanne)
|
ziek [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
kraenkelek (Q188p Kanne)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospetaol (Q188p Kanne)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankte:
krenkde (Q188p Kanne)
|
ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīkə (Q188p Kanne),
krimpen:
krømpə (Q188p Kanne),
zien:
zīn (Q188p Kanne)
|
kijken [ZND m] || zien [RND]
III-1-1
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag[eg]:
zex˲zax˱[eg] (Q188p Kanne)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
17644 |
zijde |
zij:
zei̯ (Q188p Kanne),
zij (Q188p Kanne),
zij(de):
zęj (Q188p Kanne)
|
Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7, III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
viedel:
halve zij
vīdəl (Q188p Kanne),
zij:
zeͅikā.nt (Q188p Kanne)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lødǝrǝ (Q188p Kanne)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|