19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
t graas aafmĕjen (L316p Kaulille),
t graas afmeîê (L316p Kaulille)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
34175 |
het kalf afdraaien |
aftrekken:
aftrɛkǝ (L316p Kaulille)
|
Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a]
I-11
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
ā.ftrę.i̯ǝ (L316p Kaulille)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
26310 |
het luiwerk aanzetten |
(de) molen laten draaien:
mø̄lǝ lotǝ drɛjǝ (L316p Kaulille)
|
Het luiwerk in werking stellen. [N O, 26b]
II-3
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
dobbel kordeel:
dǫbǝl kǝrdiǝl (L316p Kaulille)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
34006 |
het paard met een enkele lijn leiden |
enkele kordeel:
e.ŋkǝl kǝrdiǝl (L316p Kaulille)
|
Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.]
I-10
|
25378 |
het ruggemerg doorsnijden of -steken |
peesje doorsnijden:
pēskǝ dōrsnęjǝn (L316p Kaulille)
|
Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.]
II-1
|
25423 |
het varken ophangen |
op een leer hangen:
ob ǝn līr haŋǝn (L316p Kaulille)
|
Het varken wordt liggend op de rug op de ladder vastgebonden. Een stok wordt tussen de poten en het been van de achterste poten doorgestoken en vastgebonden aan de bovenste sporten van de ladder. [N 28, 67; monogr.]
II-1
|
25443 |
het vlees in stukken snijden |
uitereendoen:
utrīndǭn (L316p Kaulille)
|
Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.]
II-1
|
25441 |
het vlees laten besterven |
laten uitdruppen:
lǭtǝn ǫwtdrøpǝn (L316p Kaulille)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|