21622 |
honderd frank |
honderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
hondərt fraŋ (støͅk) (L316p Kaulille)
|
100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21043 |
honing |
honing:
hō.neŋ (L316p Kaulille)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
honingpers:
hō.neŋpǫwrs (L316p Kaulille)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
bo:l (L316p Kaulille),
kegel:
keig`l (L316p Kaulille),
suts:
soe:ts (L316p Kaulille)
|
Spotbenamingen voor het hoofd [N 109 (2001)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
ba.lǝkǝ (L316p Kaulille)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
doek:
dok (L316p Kaulille),
neusdoek:
nø̄.zǝk (L316p Kaulille),
plag:
plak (L316p Kaulille),
plakə (L316p Kaulille),
plaggetje:
pleͅkskə (L316p Kaulille)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
huitkiejs (L316p Kaulille),
kipkap:
kepkáp (L316p Kaulille),
preskop:
prɛskoͅp (L316p Kaulille)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenmuts:
bəginemuts (L316p Kaulille)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
hūftkøsən (L316p Kaulille),
kussen:
køsən (L316p Kaulille)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|