e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knolvoer, rapen (coll.) groen: grø̄n (Kaulille) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop van de korenhalm knoop: (mv knyǝp)  knuǝp (Kaulille) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knoopsgat knoopsgat: Spelling: <`> = sjwa.  knuuëpsgaaët (Kaulille) Knoopsgat [-gat, -koet, -luik] [N 114 (2002)] III-1-3
knorren knorren: knǫrǝ (Kaulille) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot gromvader: gromvajer (Kaulille), knorpot: ⁄n knorpot (Kaulille), knotereren: knotterēre (Kaulille), lastige bliksem: wa n lestige bliksem (Kaulille), lastige burger: lèssige bűrger (Kaulille), vregelaar: vrijgeler (Kaulille) Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || Wat een gemelijke kerel (altijd misnoegd, knorrig). [ZND 24 (1937)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knuppel, knots kluppel: kleppəl (Kaulille), kluppel (Kaulille, ... ), kløpəl (Kaulille), klûppel (Kaulille) hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 36 (1941)] III-1-2
knutselen frutselen: fróts`le (Kaulille), knutselen: knuts`le (Kaulille) allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen] [N 112 (2006)] III-3-2
koe koe: ku (Kaulille), kui̯ (Kaulille), kui̯ǝ (Kaulille), kui̯ǝn (Kaulille), kuu̯ (Kaulille), kuǝ (Kaulille), kȳi̯ (Kaulille, ... ), køi̯ (Kaulille), kǫu̯ (Kaulille) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd tweede koe: twiǝdǝ [koe] (Kaulille) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koe met gebogen, opgezette rug hoge rug: hūǝgǝ røx (Kaulille) [N 3A, 145c] I-11