17692 |
kwijl |
zever:
zieëv`r (L316p Kaulille)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (L316p Kaulille)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
21668 |
kwitantie |
kwitantie:
ps. omgespeld volgens Frings.
kwitansi (L316p Kaulille)
|
kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33324 |
l-vormige hoeve |
hoekhuis:
hokhūs (L316p Kaulille)
|
Navraag of er verschil in benaming was tussen een L-vormig bouwwerk waarvan de korte poot wordt gevormd hetzij door het woonhuis, hetzij door een schuur of stal, leverde geen nieuwe termen op. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 3. [N 4A, 1b en 2c]
I-6
|
24925 |
laag grond |
couche (fr.):
koers (L316p Kaulille)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L316p Kaulille)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
liēxt (L316p Kaulille)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
boͅt (L316p Kaulille),
-> een paar botten.
botten (L316p Kaulille),
-> n paar botten.
bot (L316p Kaulille),
-> n poar botte. Voor alle soort van laarzen.
bot (L316p Kaulille),
-> twieë botten.
bot (L316p Kaulille),
bottine:
Deftig.
bottinen (L316p Kaulille),
hoge schoen:
Gemeenzaam.
hoe:g schoon (L316p Kaulille),
stevel:
stevels (L316p Kaulille)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen [ZND 37 (1941)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18359 |
laars met sluitriempje |
rijbot:
rijboͅtə (L316p Kaulille)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33089 |
laatste voer |
laatste kar:
lęste kār (L316p Kaulille)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|