e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kaulille

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mismaakt mismaakt: mismaakt (Kaulille), mismakt (Kaulille, ... ) het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] III-1-2
mist, nevel (alg.) dauw: dauw (Kaulille), mist: mest (Kaulille), mist (Kaulille, ... ), nevel: hangt over de velden  nevel (Kaulille) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, nevel [ZND 39 (1942)] III-4-4
modder, slijk modder: modder (Kaulille, ... ), slijk: de weg laag vol sliek (Kaulille), de wèg waar vol sliek (Kaulille), sliek (Kaulille) modder, slijk [ZND 39 (1942)] III-4-4
moe moeg: mø.ch (Kaulille) moe [RND] III-1-2
moeder moeder: moeder (Kaulille, ... ) moeder [ZND 01 (1922)] || moeder; dat is zijn moeder [ZND 08 (1925)] III-2-2
moedervlek geboorteplek: g`boort`plek (Kaulille) Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)] III-1-1
moedig (zijn) geen schouwerik zijn: hij is geen schouwerik (Kaulille), veel moed: hè het veel mood (Kaulille), voor niets schrik hebben: hij huft voor niets schrik (Kaulille) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] III-1-4
moeilijk vooruitkomen schravelen: schraav`le (Kaulille) Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)] III-1-2
moer konijn: konien (Kaulille), moer: mōr (Kaulille), wijfje: wifke (Kaulille) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: hoof (Kaulille, ... ), hō.f (Kaulille), hōf (Kaulille), tuin: tūn (Kaulille) [Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 19B (1936)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)] I-7