18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismaakt (L316p Kaulille),
mismakt (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
dauw:
dauw (L316p Kaulille),
mist:
mest (L316p Kaulille),
mist (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille),
nevel:
hangt over de velden
nevel (L316p Kaulille)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
modder:
modder (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille),
slijk:
de weg laag vol sliek (L316p Kaulille),
de wèg waar vol sliek (L316p Kaulille),
sliek (L316p Kaulille)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moeg:
mø.ch (L316p Kaulille)
|
moe [RND]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
moeder:
moeder (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
moeder [ZND 01 (1922)] || moeder; dat is zijn moeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
17567 |
moedervlek |
geboorteplek:
g`boort`plek (L316p Kaulille)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
geen schouwerik zijn:
hij is geen schouwerik (L316p Kaulille),
veel moed:
hè het veel mood (L316p Kaulille),
voor niets schrik hebben:
hij huft voor niets schrik (L316p Kaulille)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
schravelen:
schraav`le (L316p Kaulille)
|
Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19940 |
moer |
konijn:
konien (L316p Kaulille),
moer:
mōr (L316p Kaulille),
wijfje:
wifke (L316p Kaulille)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoof (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille),
hō.f (L316p Kaulille),
hōf (L316p Kaulille),
tuin:
tūn (L316p Kaulille)
|
[Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 19B (1936)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|