30013 |
mortelmolen |
mortelmolen:
[mortel]mø̄lǝ (L316p Kaulille),
[mortel]mø̜̄lǝ (L316p Kaulille)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.]
II-9
|
30007 |
mortelplaats |
mortelplak:
mǫrtǝlplak (L316p Kaulille),
mortelplek:
mǫrtǝlplɛk (L316p Kaulille)
|
De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.]
II-9
|
30010 |
mortelschop |
schoep:
sxup (L316p Kaulille),
sxōp (L316p Kaulille)
|
Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.]
II-9
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mos-ter (L316p Kaulille),
moster (L316p Kaulille),
mosterd (L316p Kaulille),
mostert (L316p Kaulille),
moͅstərd (L316p Kaulille)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
ook in ZND 31, 038
mot (L316p Kaulille)
|
mot [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21264 |
motorfiets |
tuf:
tøf (L316p Kaulille)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
moͅtreͅgə (L316p Kaulille)
|
motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
daar valt stofregen:
doa valt stofrège (L316p Kaulille),
motregenen:
het motrègent (L316p Kaulille),
hət bəgent moͅtreͅgənə (L316p Kaulille),
stofregenen:
`t stofrègent (L316p Kaulille),
zeveren:
zivərə (L316p Kaulille)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
18264 |
mouw |
mouw:
2 mauwen (L316p Kaulille),
mauw (L316p Kaulille),
mauw, mauweke (L316p Kaulille),
mauw, mauwke (L316p Kaulille),
moew, moeke (L316p Kaulille),
twie mouwen (L316p Kaulille),
twie muwən (L316p Kaulille)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
muwəsXoͅlək (L316p Kaulille)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|