19057 |
raar, vreemd |
aardig:
ook materiaal znd 19a, 003
aarig (L316p Kaulille),
vreemd:
dei is hie vreemt (L316p Kaulille)
|
Die is hier vreemd. [ZND 08 (1925)] || zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
28447 |
raat |
raat:
(mv)
rō.tǝ (L316p Kaulille)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
33577 |
radijs |
radijsje:
radieske (L316p Kaulille)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32189 |
radmaker |
radermaker:
rārmākǝr (L316p Kaulille),
radmaker:
rātmākǝr (L316p Kaulille)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|
18167 |
rafel |
fralie:
fralie⁄s (L316p Kaulille),
rafel:
rafelen (L316p Kaulille),
rafels (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille)
|
Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
Spelling: <`> = sjwa.
reif`le (L316p Kaulille)
|
Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenwebbenborstel:
spenəwɛbəboͅrstəl (L316p Kaulille)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rails (L316p Kaulille),
richels:
richels (L316p Kaulille)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19977 |
rammelaar |
mannetje:
thans ook gebruikt
mɛnəkə (L316p Kaulille),
rammeltje:
ramm`lke (L316p Kaulille),
[Vgl. pag. 134: rónglke, met afbeelding].
ramm`lke (L316p Kaulille),
rekel:
ouder
rēͅkəl (L316p Kaulille),
rongeltje:
[Met afbeelding].
róng`lke (L316p Kaulille)
|
het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater] [N 112 (2006)] || Rammelaar (baby). || rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1, III-3-2
|
34631 |
rammelkar |
schokselkar:
sxoksǝlkē̜r (L316p Kaulille)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|