id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18133 | schram | schar: schàèr (Kaulille) | Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)] III-1-2 |
18136 | schrammen | schrouwselen: schrows’le (Kaulille) | Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)] III-1-2 |
17947 | schrede | schrede: schrei (Kaulille), schrijj (Kaulille), stap: stap (Kaulille), trede: trei (Kaulille) | een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] III-1-2 |
21368 | schreeuwen | kwieken: kwiǝkǝ (Kaulille), schreeuwen: sxrȳwǝn (Kaulille) | Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12 |
19536 | schrobbezem | schrobborstel: skroͅp˂boͅrstəl (Kaulille), sxroͅboͅrstəl (Kaulille) | bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
19411 | schroeien | schrillen: schrŭllen (Kaulille) | schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] III-2-1 |
18844 | schuchter | verlegen: ook materiaal znd 21, 36 verlègen (Kaulille) | schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
32593 | schudden met de riek | schudden: sxø̜dǝn (Kaulille) | Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1 |
19565 | schuier | kleerborstel: klīrboͅrstəl (Kaulille) | borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
26192 | schuifijzer | schuifijzer: sxuf˱īzǝr (Kaulille), schuifring: sxufriŋ (Kaulille) | Elk van de ijzeren staven waar het zeil aangeschoven wordt. In l 265 en l 330 was dit systeem niet bekend; in l 265 werden de zeilen met behulp van een ketting vastgezet. [N O, 5l; N O, 5m] II-3 |