19009 |
abuis |
abuis:
ge hèt abuuz (L316p Kaulille),
ook materiaal znd 19a,6
ge hèt abuus (L316p Kaulille),
mis:
da`s mis (L316p Kaulille),
des mis (L316p Kaulille),
dès mis (L316p Kaulille)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
25348 |
accijnsgewicht |
passavant:
pazavaŋ (L316p Kaulille)
|
Het gewicht van een te slachten rund, zoals dat bij de belastingdienst moet worden aangegeven. [N 28, 1]
II-1
|
19021 |
achterdocht |
achterdocht:
ich hauw gin achterdōcht (L316p Kaulille),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ich hauw gèn achterdōcht (L316p Kaulille),
kwaad denken:
ik kon geen kaod dinken (L316p Kaulille),
kwaaddenken:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ik kon geen kaod dinken (L316p Kaulille)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L316p Kaulille)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
bolles:
boel`s (L316p Kaulille)
|
Achterhoofd (achterkop, bol(les)). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34100 |
achterklauw |
vers:
vars (L316p Kaulille)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (L316p Kaulille)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
reep:
riǝp (L316p Kaulille)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
stootring:
stuǝtreŋk (L316p Kaulille)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
19445 |
achteruit |
hup-terug:
høp trøk (L316p Kaulille)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|