18958 |
gemene vrouw |
kwaad wijf:
des n kaot wief (L316p Kaulille),
serpent:
’t is n serpent (L316p Kaulille)
|
Dat is een kwaad wijf. [ZND 08 (1925)] || t Is een venijn (kwaad wijf). [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
genezen:
wir genèzen (L316p Kaulille)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20408 |
gepensioneerd (zijn) |
gepensioneerd:
znd 35, 65
gepensioneert (L316p Kaulille),
gepensionneerd (L316p Kaulille)
|
gepensioneerd; hij is -; op pensioen gesteld [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
34057 |
geprimeerde stier |
prijsstier:
prei̯.sstēr (L316p Kaulille)
|
Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b]
I-11
|
19091 |
gerieflijk |
gerieflijk:
e gereeflik hoes (L316p Kaulille)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32979 |
gerst |
gerst:
g˙ɛrst (L316p Kaulille)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
18312 |
geruite jurk |
ruiteskleed:
rütəskleͅit (L316p Kaulille)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21595 |
geschiedenis |
vertelseltje:
n vertèlselke vertèllen (L316p Kaulille)
|
Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)]
III-3-1
|
20475 |
geslacht |
familie:
f’mielie (L316p Kaulille)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34063 |
geslachtsrijpe koe |
vaars:
vē̜rs (L316p Kaulille)
|
Jong rund dat oud genoeg is om gedekt te worden. [N 3A, 23]
I-11
|